Dirk Schäfer Miscellaneous
Interview
Misc
“De eerste eis, die men de criticus stellen moet, is deze, dat hij er - er niets -
van af weet” — Dirk Schäfer.
Interview met Dirk Schäfer gehouden te Schoorl
door Henriëtte Mooy - 10 februari,1929
Bron: Nova - oktober 1929, ook gepubliceerd in ‘Ter herinnering aan Dirk Schäfer’.
Reeds heel vroeg openbaarde zich in Dirk Schäfer een felle liefde voor de muziek en zeer zeker is Zij het
geweest, die hem van jongs - af heeft voortgestuwd en gevormd tot wat hij is geworden: Nederlands grootste
klavierspeler.
Deze wereldvermaarde pianist, gesproten uit een oud, Zweeds patriciërs geslacht dat zich omstreeks het
midden van de achttiende eeuw in ons land is komen vestigen, heeft in zijn uiterlijke verschijning en gedrag die
superieure bedaardheid, welke de gelukkige erfenis is van een edele cultuur. Wat bij een ontmoeting het eerst
en het meest uitgaat van zijn persoon is kalmte, een fijn, breed rustig - zijn, iets langzaams dat vol leven is, een
schoon Adagio. En met verwondering werd ik gewaar, dat ik, die even te voren nog gespannen, vol van elkander
befladderende gedachten, haastig over den land weg ging, nu plotseling volkomen kalm, lichtblauw - vredevol
gestemd was. , Schäfer, de Magiër," dacht ik stil. ,,Niet alleen dus aan het klavier, maar ook op ieder ander
ogenblik van den dag betovert hij de atmosfeer!" - en daar door kon ik gemakkelijk met mijn eerste vragen
beginnen.
,,Beviel U het onderwijs op de lagere school? Hebt U er aangename herinneringen aan? Welke waren daarvan
wel de aardigste? "
,,Och .... De school is de wereld in het klein, nietwaar? De onderwijzers of leraars hebben zich nimmer voor mij
geïnteresseerd. Aangename herinneringen .... enkel het ravotten in den vrijen tijd - en overigens heel veel
onaangename, en de alleronaangenaamste herinneringen, wat het schoolbezoek betreft, zijn die aan de school
met den bijbel; daar werd geslagen, geranseld, getrapt, enfin ik heb er geen woorden voor. Op een keer was ik in
zulk een mate mishandeld geworden, dat mijn vader er mij heeft afgenomen. Ik was toen tien jaar en ik kwam
op de ( openbare ) mulo-school. Na hetgeen ik door staan had, was dit een verademing. Niet dat daar ook niet
nu en dan geslagen werd, (misschien mode in dien tijd), maar de geest was er in het algemeen véél beter. Van
kunst natuurlijk niets. Het enige glimpje van iets moois in die jaren is geweest dat, toen ik eens een opstel had
gemaakt, dit door den leraar werd voorgelezen. Hij noemde het “poëtisch", welk woord in de klas een grote
hilariteit verwekte.
Omdat het muziek studeren steeds veel tijd in beslag had genomen en Gedurig meer uren begon te vorderen ,
moest ik die school reeds op mijn veertiende jaar verlaten.
“Was U al lang met de studie aangevangen?"
Ja, op mijn zevende jaar. Een van mijn ooms zong en dezen viel het op dat ik zoo naar de piano trok en haar
welluidende intervallen ontlokte. Op mijn achtste jaar kreeg ik mijn ouders voor liefhebberij een platte piano, zo
een op vier poten. Hij kostte vijf - en - twintig gulden, dat was een grote uitgaaf.
"Van wie ontving U toen het eerste onderricht? "Van iemand die vaak tijdens de les in “kennelijken staat"
verkeerde en die de gewoonte had steeds met zijn handen op dezelfde plek van mijn schouders de maat te
slaan. Nu had die vriend de poten van een kaaiwerker en ik was een broos en tenger kind, het laat zich dus licht
begrijpen dat ik na verloop van een half uur meer dood dan levend was. Ik zei echter niets, want ik was bleu.
Tot mijn elfde jaar had ik les van deze muzikant, die met mij als een wonder kind de families afging. Mijn
repertoire bestond grotendeels uit virtuoze salonstukken van bedenkelijk allooi, waartussen mijn paradestuk, de
Sonate Pathétique van Beethoven, voor mij een verlossende openbaring was. Dit fnuikende onderricht ging zoo
een tijdje door tot er aan de schone voorstellingen opeens een einde kwam doordat de man iets àl te “kennelijk"
op het lesuur verscheen en hij door mijn moeder voorgoed werd weggezonden.
De stem van de verteller is melodieus en in het melodieuze, aangenaam getemperde, zeer geschakeerd, een
enkele maal schalt zij, in een met snelle rukken aankomend crescendo, vrolijk luid op, zodat de kamerruimte
davert van sonore klank alsof er op een gong geslagen wordt, die alles in de omgeving meetrillen doet en men
zou het tot de gewone orde der dingen achten te behoren wanneer van beide vleugels in 't aangrenzende
vertrek een harte lijk - eendrachtig grondakkoord er bij had opgeklonken.
“Toen moest ik eens voorspelen bij Sikemeier, directeur van de muziekschool in Rotterdam . Ik kreeg hierna
piano- en ook thuis vioolles, omdat mijn vader zoveel van viool hield, daar kwam toen ook het onderricht in de
theoretische vakken bij, dus, zoals gezegd, ik moest van school. Voor zover me dat mogelijk was, hield ik alléen
de talenstudie bij en alles wat ik in mijn verder leven geleerd heb naast de muziek, heb ik mijzelf geleerd. Na
verloop van twee jaren zei Sikemeier mijn vader, dat ik, daar ik èn voor viool èn voor piano evenveel aanleg
toonde, een keus tussen een van beide instrumenten moest doen. Ik koos de piano, misschien om het
componeren waarop ik me wenste toe te leggen, maar ook omdat de piano het meest veelzijdige instrument is
dat er bestaat.
Op mijn elfde jaar componeerde ik hartstochtelijk en heel veel; zonder theoretische kennis. Toen ik zestien was,
had ik in manuscript 16 klaviersonaten, vioolsonaten, een klaviertrio, een strijkkwartet, liederen op door mijzelf
gedichten tekst en klavierstukken. Alles verscheurd.
"Was U toen al opgetreden? "
Ja, op mijn vijftiende jaar voor het eerst, in Rotterdam, op een voordracht avond van leerlingen van de
muziekschool.
Een jaar later nam ik afscheid in de Grote Doelenzaal met de “Variations Sérieuses" van Mendelssohn. Maar in
die tijd was mijn vader gestorven en hij had ons, - mijn moeder en mij – in omstandigheden achtergelaten, die
het onmogelijk maakten dat ik mijn studie kon blijven voortzetten. Na een examen in Den Haag voor de heer
Sam de Lange en Nicolai (directeur van de Haagse Muziekschool) ontving ik een “Koninklijk subsidie " en ik
vertrok met mijn moeder naar Keulen waar ik mijn studie voortzette aan het Stedelijk Conservatorium. Daar
waren mijn leraren voor klavier: Max Pauer; voor contrapunt Gustav Jensen en voor compositie en dirigeren de
Directeur Franz Wüllner.
Na een jaar werd mijn toelage met 200 gulden verhoogd. Ze bedroeg toen duizend gulden . Als een edelmoedig
familielid mij niet ter zijde had gestaan had ik er nooit van kunnen komen, alle lessen moesten er van betaald
worden. Na een tweejarig verblijf verwierf ik in Keulen de hoogste onderscheidingen, en een jaar later behaalde
ik te Berlijn de Mendelssohn-prijs (ed: 29 september 1984). Daarna heb ik mij in Holland gevestigd, in Den Haag.
Maar nu begon een tijd van bestaanszorgen ondanks het feit, of liever juist daardoor, dat mijn talent zich steeds
persoonlijker ging ontwikkelen.
De overheersende eenzaamheid mijn jeugdjaren, ik was énig kind, is mij mijn gehele leven vrijwel trouw
gebleven. Zij bracht mij herhaaldelijk, met korte of langere tussenposen, het mij dierbare isolement, individuele
karaktertrek, welke vooral voor de, aan de aanvang van zijn loopbaan staande kunstenaar minder in materieel
dan in ideëel opzicht nuttig is.
De eerstvolgende zelfstandige jaren brachten mij ook het inzicht dat ik tot dusver weinig geleerd word had van
wat overeenstemde met mijn steeds sterker individuele eisen. Deze van bestaanszorgen volle jaren vergezelde
nog de ‘Sturm und Drang’ die mij heel wat moeite en energie gekost heeft. Het kwam mijn ideale arbeidsveld
echter weder ten goede dat ik meer vrije tijd had voor zelfontwikkeling en ik mij bovendien naast klavier spel en
pedagogie, kon wijden aan wat ik het liefste deed: componeren.
"Hadden uw composities succes? "
“Ja. Sommige pas na herhaald aanhoren, maar dan steeds stijgend, o.a. in Berlijn, in Keulen enz. Op het grote
Toonkunstenaarsfeest in 1904 te Frankfort a / M. (ed. 40. Tonkünstlerfest des Allgemeinen deutschen
Musikvereins met het Frankfuhrter Quartet op zondag 29 mei 1904) beleefde mijn Klavierkwintet zijn eerste
uitvoering, - het verwierf stormachtige bijval."
“En hier in het land ? Welke van uw dansen, walsen, suites, sonaten, liederen, preludes, etudes,
kamermuziekwerken en orkeststukken verschenen in de loop der jaren het meest op de programma's?
"Al mijn werken worden zo goed als volslagen genegeerd. Wat mijn klavier composities betreft, men laat de
uitvoering daarvan liever aan mij over, maar ik houd er niet van propaganda te maken voor mijn eigen werk. Ik
wen het te doen spreken door het werk, niet door mijzelf, dat is iets, waaraan ik mijn ganse leven, zoveel als
mogelijk was, heb vastgehouden.
"Koestert U geen plannen voor een Europese- of wereld - tournée?
"Zeer zeker. Doch de subsidies gaan naar geijkte instellingen op concert gebied en de schenkers geven er zich
geen rekenschap van dat een zelfstandig, alleenstaand kunstenaar van minstens evenveel, zo niet van meer,
culturele betekenis kan zijn voor een land, door zijn prestaties er buiten.
"U dan niet uit eigen middelen zulk een tournée kunnen onder nemen? Indertijd hebben edelmoedige
kunstlievende vrienden mij tot het maken van een kunstreis in staat gesteld, later bekostigde ik uit eigen
middelen, enige kostbare, grote tournees, maar men moet het kunnen blijven doen. Mijn succes als
klavierspeler is hier in Holland vóór mijn Historische Cyclus niet zo algemeen geweest. Na deze Cyclus,
bestaande uit een serie van elf historische concerten, welke een overzicht gaf van de gehele klavier literatuur
vanaf Byrd (16e eeuw) tot en met Debussy en Schönberg (20ste eeuw), van af die tijd 1913 - '15 was het pleit
gewonnen. Maar ik heb mijn roem voor dure prijs gekocht .... voor een te dure prijs.
"Van uit de stilte die hierop volgde, waagde ik het iets later te zeggen: hebt héél véél gegéven. Ik heb gegeven
wat ik onder de bestaande omstandigheden geven kòn. Maar nog veel méér had ik willen en kunnen geven
indien niet het gemis van materiële middelen mij dit belet had.
"Geeft U in muzikale zin aan een volk boven het onze de voorkeur?"
Ja , bijvoorbeeld aan het Oostenrijkse met zijn aangeboren grote muziek liefde.
"Bent U gehecht aan Holland?"
Ja. Maar een kunstenaar staat in zekeren zin buiten nationaliteit.
"Bent U daarom niet van mening dat de kunst veel kan doen voor den vrede tussen de volken ?
"Zeer veel.”
"Hoe zou U het liefste leven?”
"Op kosten van den Staat .... doch, ware dit eenmaal een algemene regel wellicht kwam niemand dan tot iets
groots, daarom is het misschien beter dat wij blijven zuchten onder het juk van bestaanszorgen.
"Denkt U wel eens aan de toekomst?
"Neen.”
”Niet aan die van Uzelf, maar aan die van de muziek en het muziekleven in Nederland?"
“Zeer zeker en daarover hoop ik mij wel eens uitvoeriger uit te laten. Voorlopig slechts dit: Onze veelgeprezen
Nederlandsche muziekcultuur staat niet zo hoog als door velen, waaronder bekende musici, wordt gemeend en
als door hen het volk wordt kond gedaan.” “Verwacht u bloeitijd voor de klavier literatuur?"
“Ik acht een nieuwe klavier literatuur zeer wel mogelijk, doch op een nieuw klavier dat mettertijd ontstaan zal.
Dit heb ik reeds in 1911 in mijn “Aforismen" geschreven" (Gepubliceerd in het tijdschrift “Caecilia"). De heden ten
door de modernste gebruikte dissonant is een bewijs van over verfijning en wijst op andere verbindingen,
“straalbrekingen" in onze geluidstemperatuur; de dissonant zal wellicht, ten gevolge van andere verhoudingen in
ons toonwezen tot consonant herboren worden. Het mechanisme onze instrumenten zal dan ook veranderen,
er moet wijder gezichtseinder, groter arbeidsveld komen.
“Plaatst U graag “modernen" op Uw programma's?"
“Ik was de eerste die Debussy in ons land bracht en Schönberg. De laatste moest ik brengen in verband met
mijn Historische Cyclus. Later heb ik vaak moderner componisten op mijn program gezet, dikwijls zeer tot leed
wezen van mijn impresario, die beweerde dat ik daarmede zijn beste klanten wegjoeg.”
“U waardeert de moderne muziek niet zo zeer?”
“Ik waardeer haar juist zoveel als zij verdient. Maar ik ben classicus.
"En romanticus. En dramaticus. Men noemt U, terecht, een universeel stylist. Zou u er, in dit verband, niet iets
voor voelen weer eens een reeks van Historische avonden te geven? Mij dunkt daar zou wel belangstelling voor
zijn.
“Wanneer muziekliefhebbers van de daad mij daartoe in staat zouden stellen," antwoordde de ondervraagde
lachend, dan zou dit muziek-historisch evenement, dat dit keer uit de aard van de zaak nog omvangrijker zou
zijn dan eerste maal, kunnen plaats hebben.
"Bent u met een godsdienst opgevoed?
"Ja, in die van de Muze.
"Voltooide U U enkele composities de laatste tijd?
"Ik componeerde kort geleden een suite voor piano, “In de Stilte " heet deze en bewerkte opnieuw mijn Wiener
Blut Strauss - Wals. Deze zal ik waarschijnlijk nog in dit seizoen ten gehore brengen." (Wat inmiddels is geschied
en door nagenoeg de gehele Amsterdamse pers werd doodgezwegen).
“Hebt u wel eens tegenwerking gehad, tegenkanting, tegendruk?"
“Ik ken niet anders.”
“Wanneer zullen wij eens het genoegen krijgen U met ons Concertgebouw orkest op het podium in de grote zaal
te zien?"
“Dat zal ik niet meer beleven."
“Maar U lééft nog en wij willen het. Muzikaal - Amsterdam wil het. Het is tegen de goede zeden, de goeden
smaak, het goede gevoel. Wij willen onze Meesters eren, niet verachten.
"Holland bezit in het algemeen te weinig nationaal zelfbewustzijn. En te weinig kunstliefde. Ik betreur één ding:
dat ik in Holland geboren ben, het land hetwelk het behaagd heeft mijn kunst, van maatschappelijk oogpunt uit,
bijna volkomen te negeren. De paar aanbiedingen die mij hier te lande gewerden, waren van een dusdanig
weinig erkennend gehalte, dat zij zonder resultaat bleven."
“Mag ik verder vragen?"
(Een zéér stil, toestemmend knikje.)
“Welke was Uw mooiste tijd, - behalve natuurlijk die, die nog komt.”
“In Holland, van mijn twaalfde tot mijn zestiende jaar."
“Wanneer trad U het laatst met een orkest in ons land op?"
“De 18e maart 1921 met Dr. Muck en het Caecilia-orkest te Amsterdam."
“Hebt U daaraan een aangename herinnering ?"
“Een zeer vreugdevolle. De bijvalsbetuigingen namen de vorm aan van een manifestatie."
“Wilt en kunt U dan de oorzaken noemen waardoor U nimmer op een Abonnements-concert met ons orkest
optreedt?"
"Men heeft mij dit van de zijde van het Concertgebouw onmogelijk gemaakt. Sinds 20 jaren ben ik niet in de
Concertgebouw-Abonnementsconcerten opgetreden. In 1916 kreeg ik mijn éérste uitnodiging sedert 1909, die ik
weigerde te aanvaarden aangezien mijn kunstopvattingen niet harmoniseren met die van de eerste dirigent,
waarmede de sindsdien absolute negatie van het Concertgebouwbestuur te mijnen opzichte echter allerminst
te verontschuldigen is sedert jaren ook andere dirigenten aan die inrichting verbonden zijn.
En zo verliet ik deze “Mozes", die het water des levens", de Schoonheid, uit de dorre rotsen doet vloeien, dezen
wetgever en hogepriester van de muziek, de drager, uitdeler en blinkende representant van wat wij noemen: het
Goddelijke. Schäfer, de sterke mens; zachtmoedig, ragfijn en teder als weinigen of als niemand, majestueus
geïsoleerd, stil, trots, groots en ontzagwekkend.