Titel Het klavier / samengest. uit de nagelaten aantekeningen door Ida Schäfer-Dumstorff en voor den druk nagezien met medew. van Jan F. van Dantzig. Auteur Dirk Schäfer (1873-1931) Medewerker Ida Schäfer-Dumstorff Editie / jaar 1e dr. / 1942 Editie / jaar 3e dr. / 1945 Uitgever Amsterdam : Wereldbibliotheek Annotatie editie Oorspr. uitg.: 1930. - 1e dr. deze uitg.: 1942 Taal, Language Nederlands (Dutch) Omvang 151 pagina’s, [4] p. pl Illustratie portr., facs Formaat 25 cm Trefwoord persoon Dirk Schäfer (1873-1931) Contents / Inhoud

Dirk Schäfer Miscellaneous

Reading

Misc

“Die beste Art über Musik zu reden ist …. zu musizieren” — Dirk Schäfer.


Het Klavier

Dirk Schäfer



Ter herinnering aan Dirk Schäfer

Dirk Schäfer


Titlel Ter herinnering aan Dirk Schäfer, 25 Nov. 1873 -16 Febr. 1931. Contributor Dirk Schäfer 1873-1931. Publication Details Amsterdam-Sloterdijk : Maatschappij tot Verspreiding van Goede en Goedkoope Lectuur, 1932. Language Dutch (Nederlands) Identifier System number: 003600044 Notes With extracts from Schäfer's writings and a list of his compositions. Physical Description 107 pages : plates, facsims., music, ports. ; 28 cm. Contents / Inhoud
This page is still in preparation, but may nevertheless be of interest in its incomplete state.

Gedenkboek van Dirk Schäfer

Bron: Arnhemsche courant - 18 februari,1932


Gedenkboek van Dirk Schäfer. O — alles vergeten! — door allen vergeten! O Dood, vergetelheid, weldoener, vriend! Gij maakt beter! Gij maakt zuiver! Gij geneest! Niet aan wat dit Gedenkboek (ed. = boek Ter Herinnering aan Dirk Schäfer) is geworden, aan wat het had willen zijn, ontleent het zijn waarde. 16 Februari 1930 werd Schäfer door zijn vrienden naar zijn laatste rustplaats geleid. Juist een jaar later, verscheen het Gedenkboek, als toeken van hulde aan den onvergetelijke kunstenaar. Het schoonste gedenkteken heeft Schäfer zichzelf opgericht de herinnering, die hij bij allen heeft achtergelaten. Wie, zoals hij, waarlijk heeft geleefd, kan nooit sterven. Zo sterk is de afdruk, die zijn bijzijn in het hart zijner vrienden — en waren niet al zijn toehoorders tevens zijn vrienden? — heeft achtergelaten, dat deze. hoe ook verdrongen door andere indrukken en emoties, toch nooit geheel kan verbleken. „Wij prijzen den Dood, maar wij hebben het leven lief", heeft de grote Noorsche dichter Arne Garborg, een in wezen eenzame als Schäfer, gezegd. Schäfer's laatste aantekening is een lofzang op den Dood geweest. Maar hoe had ook hij het leven lief. Hoe heeft hij het tot het te vroege einde weten utt te buiten en te genieten. In de hevigheid van zijn gevoelsleven was het als leefde hjj dubbel, ln de drift van zijn werk werden zijn krachten vertienvoudigd. Welk een geconcentreerde energie sprak er uit zijn spel, van welk een diep gevoelsleven, van welk een hartstocht en passie getuigde het! Kracht, energie, drift, hartstochtelijke toewijding, verterend vuur en algehele overgave, dit alles schonk aan Schäfers spel de onvergelijkelijke stuwkracht. Bezinking, het volkomen gave. de soevereine beheersing der stof gaven het de rust van het meesterschap. Een tederheid, die niet meer van deze aarde leek, een alomvattende liefde, het dromerige van den dichter en het onverzettelijke van den profeet verleenden het de innigheid, de warmte en het levende van het waarlijk menselijke-verhevene. Het hoge gevoel vóór schoonheid, de distinctie, de zielenadel waarvan het getuigde, stelden het hoog boven het niveau van den gemiddelden concertpianist. Schäfer kende zijn grootheid. Zoals alle waarlijk groten. Dit maakte hem in den omgang met schijnbaar-grote zo gehaat. Zijn grootheid gevoelden zij als gevaar. Onbewust werden zij eigen kleinheid gewaar. Schijn en werkelijkheid kunnen nooit anders dan vijandig tegenover elkander staan. In een brief aan Averkamp schreef Schäfer: „Als ik zo terugblik op eigen leven en zie, hoe immens veel ik gewild en hoe luttel ik bereikt heb, naar verhouding tot mijn steeds strenger wordende zelfkritiek, dan voel ik in al dat onevenwichtige toch wederom het zuiverste even wacht. Want niets is tevergeefs geweest; de dwalingen en overwegen die ik moest en moet maken waren en zijn in mijn persoonlijkheid omsloten. Dus heb ik het inzicht dat het niet anders mag zijn zoals tot nu is, en worden zal, want ik erken daarin de volmaakte wet eener hoogere macht!" „Niets is tevergeefs geweest?" Hoevelen zullen het Schafer aan het einde van het leven kunnen nazeggen? Hoevelen zullen, als hij, „de volmaakte wet eener hoogere macht" erkennen Guido Adler, Averkamp, dr. Berlage, de Bohemers, Cor van Boven, Brusse, Couturier, Jan F. van Dantzig, Flesch, Wouter Hutschen-ruyter, W. Landré, mr. J. A. Huyts, mr. Keuls, Johan Koning, dr. Edward B. Koster, dr. H. v. Loon, Joh;.n de Meester, Henriette Mooy, Frans Mijnssen, Pembaur, Henri Polak, Querido, dr. Ritter, dr. Nico van Suchtelen, dr. Jac. Tas, Johan Verster, dr. Wagenaar. A. J. de Wal, Frank Weiez en Willem Zonderland schonken bijdragen voor dit Gedenkboek. Men had Schäfer misschien beter alleen, aan het woord kunnen laten. Nu hij van ons is heengegaan is zijn woord belangrijker dan dat van de levenden. En bij alle waarderingen voor „de herinneringen en waarderingen" die het bevat, wat is beter herinnering aan Schäfer. dan de herinnering die hijzelf bij ons heeft achtergelaten en wat beter waardering dan de verbreiding van zijn eigen woord en werk? Maar gelukkig bevat dit „Gedenkboek" verschillende gedeelten uit behouden gebleven geschriften van Schäfer. Zoo over: „Het Klavier", over „Stijl". „Over Stijlsoorten in de Muziek", over „Uitgaven", „Wedloop naar den roem", „Aphorismen", „Psychologische Aantekeningen" en „Over Samenspel". Waarover hoort men een kunstenaar als Schäfer liever spreken dan over zijn kunst en het instrument, dat hem als tolk voor zijn diepste en verhevenste kunstuiting heeft gediend en dit door hem werd gemaakt tot een zesde zintuig. In zijn „Studienbuch" schrijft Gottfried Galston: „Der Mechanismus der Hände und Arme muss sich auf dem Wege entwickeln den der Mechanismus des Klaviers ihnen vorschreibt". Lijnrecht tegenover deze, het doodde handwerk typerende, uitspraak van den schrijver staat, zegt Schäfer, onze mening: „De speelwijze of liever de geest schept het instrument". — Niet het instrument was er éérst, maar de gedachte, waaruit zich langzamerhand het instrument belichaamd heeft. Hoe minder dus het instrument „verwerkelijkt" — vermechaniseerd — of, zoals hier, hoe minder men dus aan het klavier herinnerd wordt — des te meer zal het geestelijk element domineren. Op dit onstoffelijk gebied, komen uitsluitend de grote uitvindingen. Maar wij aardmensen hebben behoefte aan de verwerkelijking van het onstoffelijke. Men noemt dit zelfs vooruitgang. Dit vertastbare der geestelijke idee lijkt voor haar zelve eerder een achteruitgang. Want in gindse wereld is alles van een ongekende vervolmaking. De natuur dwingt ons zeker uit te spreken, wat wij in dat geestelijke waarnamen en hoe gebrekkig dit overbruggings-vermogen ook zij, hoe het latente deel, d. i. het onstoffelijke, daarin het beste is, — gevoeld en begrepen door enkelen wordt het nu of mettertijd tóch. Ja, het ia ene voorwaarde, die de schoonheid eist: zich slechts gesluierd te laten begrijpen. Het „bestaande" instrument zal dus onder „scheppende" handen als het ware verdwijnen, teruggevoerd worden tot zijn geestelijk oerbestaan: het geheimzinnig droomland, waarin alles onbegrensd en mogelijk is en waar de wegen eindeloos velen en nieuw zijn. Men schept een nieuw geluid, waaruit straks een stoffelijker vorm, een ander instrument onstaan zal." In „Over Stijlsoorten in de Muziek" zegt Schäfer o. a.: „Wij zijn sterfelijk en het eeuwige spreekt zich slechts voor een gering deel in ons uit. Het verhevene, de allerhoogste uitdrukking in de muziek, het onstoffelijke, is alleen bij Bach, Palestrina en Beethoven tot uiting gekomen, doch is het bij de twee eersten dogmatisch beïnvloed, wijl het aan den toenmalige tijdgeest vastzit. Van hogere waarde is het verhevene bij Beethoven, want dit gaat buiten den hem omgevende tijd om; ze is dus allengs zuiver zelfstandig-persoonlijk bereikt en zet innige vroomheid voorop. Beethoven's idee-vertastbaring, zoals hij 't zich gedacht heeft en uitspreekt in zijn later klavierwerken, is nog lang niet uitgesproken, en wordt zij dit door den tijd, dan blijft de onsterfelijke idéé, die op alle soorten van werkelijke wijze nog benaderd zou kunnen worden. De ideaalste Beethoven-speler heeft nog niet geleefd en zal ook niet komen. Zijn later wens valt te zeer in het onstoffelijke en is niet te verwezenlijken; het beste is. dat werk te lezen. Na Bach—Beethoven splitst zich de muziek en wordt slechts in het lyrische element voortgezet. Het heroïsche vindt geen voortgang in dien innerlijken zin, zoals Beethoven het achterliet. Bij Berlioz—Wagner wordt het veruiterlijkt." In „Stijl" leest men: „In werkelijkheid is dus het woord een zwak middel om ons buiten, doch over de muziek verstaanbaar te maken. Maar, waar boeken vol geschreven worden over „Muziek", daar behoeft zij zelve zich slechts even te doen horen om alles te verklaren—wel te verstaan voor degenen, die haar weten te begrijpen. Doch, ofschoon wij in werkelijkheid niet met anderen, begrip lozen te maken moesten hebben. bewijzen zovelen, dat zij de geheimzinnige macht niet of slechts ten dele vermogen te. ondergaan. Hieruit volgen de talloze misverstanden, die de „Muziek" trachten te vertroebelen, trachten, want „Muziek", zoals zij in onzen geest leeft, is onaantastbaar. Het is onze grote liefde voor Haar, dat wii tot het woord granen, als zijnde het middel op elementair-gebied, om langs dezen weg, de dwalingen van zovelen te herleiden." In „Wedloop naar den roem" zegt Schäfer: „Niet altijd kunnen de dragers van een beroemden naam zoveel, als men zou aannemen. Order een beroemden naam is dikwijls niet allen een klein mens verborgen, maar is de begaafdheid slechts een middelmatige. Hoe dan zo iemand beroemd kan worden? Dit is soms door gans andere middelen ontstaan, dan krachtens zijn persoonlijke begaafdheid. De slimheid, de werkkracht, de handigheid en voor alles het vertrouwen zijn vaak betere of liever snellere plaatsvervangers ter verkrijging van den roem voor de roem dorstige, dan het absolute talent, zonder meer. Een overgroot zelfvertrouwen kan even zeer wijzen op een onbeperkt geestelijk-ruimtegevoel, gelijk bij geniaal- scheppende, als op zelfverblinding: uiting van geestelijke beperking en de wereld is niet in staat het individu in zijn geheimzinnige psychische diepte volkomen te peilen. Het bewijs levert onze geschiedenis, waarin namen ten onrechte beroemd, zelfs bewaard blijven voor het nageslacht. Het moge voor de enkelen uitverkorenen aanvankelijk een aanklacht tegen de rechtvaardigheid van oordeel van de mensen schijnen, later zullen zij beseffen, dat de geniale intuïtie geen gemeengoed van de mensheid kan zijn en de meer of mindere waardebepaling van mensen gaven van buitenaf bekrachtigd, alleen in zulk een mate waardevol is, voor zover zij gelijk opgaat met de werkelijke waarde van persoonlijke hoedanigheden. Hoe meer in mij de waarheid rust, des te minder zal ik behoefte voelen aan haar-uiterlijke bekrachtiging door anderen. Het zou een versnelling van het proces zijn, dat tegenstrijdig is aan deze waarde. Want de waarheid groeit vanzelf, alleen doordat lk ze vanzelf tot uiting brengen moet. Echte roem ontstaat vanzelf en heeft geen behoefte zichzelf te propageren." Aan de „Aphorismen" ontlenen wij; „De kunst is internationaal, gelijk naastenliefde. Als verschijningsvorm van een bepaald karakter kan nationale muziek slechts ondergeschikte belangstelling wekken. Voor de toekomstige maatschappij zij kunst geen bestaansmiddel. „Kunst is wetenschap van het onbewuste". „Het hoogste op aarde is: het vertrouwen (of geloof!). Velen vinden het zelfs eerst in den dood. En enkele anderen, de gelukkigen, vroeger." „Het bedorvene, valsche, kan slechts door bedorvenen begrepen worden." „Men zegt dikwijls: de kunstenaar was niet goed „gedisponeerd". (De hoorder schijnt dit meestal te zijn.) „Zowel het verhevene, als het misdadige ontspruit door geslachten heen. Het is van ons: wij allen hebben er toe bijgedragen." Nog bevat het Gedenkboek verschillende gedeelten uit composities in facsimilé, een lijst van Schäfer's werken, een opgave van grammofoonopnamen, opgenomen door „Polydor" en „Columbia" en piano-rollen, opgenomen voor de electrise Welte-Mignonvleugel. Een tekening van Jan Toorop uit 1905: „ Schäfer, zijn vleugel bespelende", een van Derksen van Angeren van Schfifers geboortehuis, talrijke portretten en afbeeldingen van Schäfer 's handen, een gedicht van dr. Edward B. Koster „Bach", een van Mr. Johan Huyts „L'isle joyeuse", en een van Mr. Keuls „In memoriam Dirk Schäfer" vieren den inhoud. Het boek werd uitgegeven bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam, Sloterdijk. De eerste vijftig exemplaren, genummerd van 1—50, zijn in zwijnrleer gebonden verkrijgbaar a ƒ 25. De oplage omvat duizend exemplaren en zal niet meer worden herdrukt. Louis Couterier.
Dirk Schäfer 1923
Titel Miniaturen reeks 34 - Nederlandse pianisten meesters uit de 19e en 20e eeuw Schrijver Margaret Krill ISBN 9789061090854 Editie 2010 Omvang 143 pagina’s Uitgever Bekking & Blitz Taal, Language Nederlands (Dutch) De archieven van het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag hebben als bron gediend voor dit boekje. Hierin wordt een globaal overzicht gegeven van de carrieres van vele generaties fantastische Nederlandse pianisten, die leefden tussen grofweg 1800 en 2000. De meesten waren toentertijd wereldberoemd, maar wie kent ze nog? Alle reden voor een klein eerherstel. Het Nederlands Muziek instituut brengt ter completering een cd uit met historische opnamen van enkele pianisten, die in dit boekje besproken worden. Deze Cd is uitsluitend bij het NMI te verkrijgen. Met 8. Dirk Schafer: een magier die de toesten bezweert (1872-1931).

Miniaturen reeks 34 Nederlandse pianisten

Meesters uit de 19e en 20e eeuw


Website Margaret Krill

Kritiken aus den Jahren 1921 - 1925 über Dirk Schäfer

Duitse uitgave - 26 pagina’s



Tijdschrift voor muziekminnende Vlamingen

Brussel 1923


Titel: Muziek-warande. Tijdschrift voor muziekminnende Vlamingen. Tweede Jaar. Nr. 2. Uitgever: Brussel 1923. Bijzonderheden: Quer 4°. OU., Met omslagportr. en artikel over de Nederlandse pianist Dirk Schäfer., Met omslagportr. en artikel over de Nederlandse pianist Dirk Schäfer. Ook gepubliceerd in ‘Ter herinnering aan Dirk Schäfer’. Voor meer informatie: klik hier (in voorbereiding)

NU, algemeen maandblad

1927 - 1929


Dirk Schäfer - De muziek van heden. Dirk Schäfer publiceerde tussen oktober 1927 en juli 1929 tien artikelen in het algemeen maandblad Nu onder de titel ‘De muziek van heden’. Schäfer, die als pianist door Pijper in het Utrechtsch Dagblad telkens weer ten voorbeeld werd gesteld aan anderen vanwege zijn spel en programmakeuze, laat zich in deze in hoogdravende stijl geschreven essays van de conservatieve zijde zien. In de derde aflevering (januari 1928) valt hij Debussy hard aan. Deze tien artikelen zijn ook opgenomen in boek ‘het klavier’, zie top deze pagina. Voor meer informatie: klik hier (in voorbereiding)

Stibbe, maandblad van het Nederlandsch Verbond voor Stibbekunde

No. 3, maart 1944


Dirk Schäfer — Componist en Pianist. “Er zijn twee soorten kunstenaars: zij, die tot het publiek gaan en zij, die het publiek tot hen laten komen. Alleen de laatsten brengen ons verder.” — Dirk Schäfer. Publicatie Stibbe Jaargang 1944 Editie No.3 (maart) Pagina’s 8, incl. twee familie stamboom pagina’s Voor meer informatie: klik hier (in voorbereiding)