Dirk Schäfer over zichzelf, over het klavier en de muziek in het algemeen.
Zijn weduwe stelde uit de nagelaten papieren een boek samen — Dualisme tussen productie en
reproductie.
Bij de tienden terug van zijn sterfdag heeft men verleden jaar weer een ogenblik stilgestaan bij de
figuur, van Dirk Schäfer, die gedurende de eerste dertig jaar van deze eeuw in het Nederlandsche
muziekleven en ook Daarbuiten een even merkwaardige als belangrijke plaats innam. Zoals de meeste
herdenkingen was ook deze oppervlakkig en vluchtig en de wijze, waarop de persoonlijkheid van dezen
musicus belicht werd, was tenslotte zeer onvoldoende.
Wat wil men trouwens? Hoe kan men een man, die in de eerste plaats groot is geweest in zijn bezielde
vertolkingen van de meesterwerken der klavierliteratuur, van Bach tot Debussy, herdenken op een
manier, die bevrediging schenkt? Zeker, Schäfer was ook een consciëntieus componist, maar hij moet
zich zelf van de relatieve waarde van zijn scheppingen wel bewust geweest zijn. “Ik ben te productief
voor het reproductieve en wederom te reproductief voor het productieve. Dit beduidt een geestelijke
wanverhouding; waaronder ik zeer geleden heb, te meer. omdat zin voor het evenwichtige een in mij
individuele kenmerk is," getuigt hij van zichzelf met de onkreukbare, artistieke eerlijkheid, die hem
kenmerkt. En elders betoogt hij: „Het is een vereiste. dar, wanneer een componist tevens een groot
virtuoos is, deze zo spoedig mogelijk in de componist onderga. Wanneer niet reeds in het begin het
productieve, het reproductieve verdringt, en voor goed. dan ontwikkelt zich het dualisme, het
reproductieve zal dan altijd winnen (de gemakkelijkste weg of de oplossing).
"Dit dualisme, dat Schäfer zijn hele leven lang een felle strijd heeft gestreden, werd gevoed door het
besef, dat zijn composities scheef in hun tijd stonden. Ook een Rachmaninov heb ik dat eens met veel
bitterheid horen zeggen. Schäfer wist, dat Brahms en Franck de grote afsluiting vormden van een
classicisme, waarvan de geestelijke idee hem zeer verwant was. Hoewel hij de experimenten van
jongeren met grote aandacht volgde en er zich zo ruim als zijn persoonlijkheid toeliet voor openstelde,
lag het zoeken naar nieuwe vormen hem, die den geestelijken inhoud boven alles stelde, slecht en hij
was ontgoocheld over wat Schönberg en anderen produceerden, wat hem aandeed ais barbarisme en
anarchie. Een genie dankt de ontplooiing van zijn uitzonderlijke gaven nimmer uitsluitend aan zichzelf:
de omstandigheden spelen te allen tijde een beslissende rol en in het geval-Schäfer zijn deze
omstandigheden niet bepaald gunstig geweest. Onwillekeurig moet men er aan denken wat er van een
figuur als de zijne geworden zou zijn als hij niet geleefd had in een verbrokkelde overgangstijd.
Dergelijke hypotheses zijn echter nutteloos. Maar nogmaals: hoe wil men een kunstenaar, die zijn
scheppende kracht tegelijk moest uitleven en intomen in aan het ogenblik gebonden herscheppingen
van meesterwerken van anderen op afdoende wijze herdenken? Slechts de herinnering, die individueel
is en nauwelijks bevredigend kan worden weergegeven, zou hier uitkomst kunnen brengen.
Elf jaar na zijn dood treedt Dirk Schäfer nog eenmaal ten voeten uit op het podium, nu evenwel niet als
herschepper maar als explicateur van zijn kunst en kunstopvattingen en de woorden die hij spreekt,
kunnen voor het nageslacht behouden blijven.
Dirk Schäfer verachtte de echte pianisten, de musici die zich beperken tot het muzikale handwerk. Hij
was er de man niet naar om zich uitsluitend met het musiceren aan zich tevreden te stellen. Hij wilde
zich voortdurend en zeer nauwkeurig rekenschap geven van de wijze, waarop hij musiceerde en waarom
hij het zo deed en niet anders. Zijn nalatenschap bevatte, behalve composities in verschillende stadia,
brokken proza en tal van aantekeningen voor een boek, dat hij zich voorstelde te publiceren, maar
waarmee hij niet gereed is gekomen. Dank zij de zorgen van zijn tweede echtgenote, mevrouw Ida
Schäfer-Dumstorff, is dit boek thans toch in druk verschenen. Zoals wij indertijd, naar aanleiding van
een gesprek met mevrouw Schäfer reeds meedeelden, is men bij het persklaar maken van deze kopij
zeer scrupuleus te werk gegaan: men heeft de aantekeningen slechts geordend tot een sluitend geheel,
maar aan de formulering hoegenaamd niets gewijzigd en in ieder geval niets toegevoegd. Hoewel
verscheidene passages hierdoor niet anders zijn dan onuitgewerkte punten voor een betoog en hoewel
hierdoor de bedoelingen van de schrijver niet altijd even duidelijk zijn, heeft men althans de zekerheid,
dat Schäfer zelf en niemand anders hier aan het woord is. Dit op zichzelf blijkt zeer de moeite waard,
ondanks alle formele gebreken, die het geschrift vertoont en ondanks technische en musicologische
passages, die thans niet meer actueel kunnen heten. De grote, documentaire winst van dit boek is, dat
hier een persoonlijkheid, die van muzikaal èn van menselijk standpunt bezien uitermate boeiend was,
zichzelf openhartig uitspreekt. Als zodanig heelt dit werk een pedagogische waarde; de onmiddellijke
praktische waarde is niet groot, maar Schäfer richt zich ook niet als „pianoleraar" tot de
„pianostuderenden", maar als kunstenaar tot de kunstgevoelige en als mens tot de medemensen. En bij
al zijn betogen stelt hij weer de onmogelijkheid voorop om het muzikale wonder in woorden uit te
drukken: „Onverklaarbaar is al, wat uit den geest ontstaat. Feitelijk betekent dit een oorlogsverklaring
aan alle verwezenlijking op muziektheoretisch gebied, want wat „secundair" te onderrichten is, staat
betrekkelijk onbeduidend, tegenover het andere, het geheimzinnige, wat niet te leren is en juist de
grootste waarde heeft".
De titel van Schäfers boek ‘Het klavier’ heeft eigenlijk slechts betrekking op het eerste deel van zijn
beschouwingen. Daarin gaat hij de bouw van het instrument na en dringt onmiddellijk aan op allerlei
verbeteringen. Met wat hij te vertellen heeft over de klavierband en de vingerzetting zal menigeen lijn
voordeel kunnen doen. maar zijn behandeling van het klavierspel culmineert in zijn verdediging van de
cultuur van aanslag en pedaal. „Het gebrek van methodes bestaat hierin, dat zij, uitgaande van één
individualiteit te veel generaliseren". En nadat hij tal van systemen en beroemde pianisten heeft
bekritiseerd, komt hij tot de conclusie, dat men moet trachten zich een persoonlijke techniek te
verwerven. Maar: men heeft eerst dan het recht de moeilijkheden te ontwijken als men ze beheerst en
men kan dan eerst zichzelf zijn, wanneer men vele malen in eens andermans huid is gekropen. Schäfer
zegt behartigenswaardige dingen over de relatieve waarde van alle ritmische en dynamische
schakeringen en brengt de lezer zeer duidelijk onder het oog, waarom het zo moeilijk is in deze de
waarheid te vinden.
Van hier komt de schrijver vanzelf op de perikelen van het muzikale onderwijs en de volstrekte
zelfopoffering, die dit van de leraar vergt. In laatste instantie echter is ieder groot kunstenaar
autodidact. Rigoureus verwerpt Schäfer voor hen de vingeroefeningen: van zijn vijf-en-twintigste jaar
repeteerde hij slechts moeilijke stukken uit de composities van zijn repertoire, dat minder bekende
oude, onbekende nieuwe en standaardwerken dient te bevatten.
Buitengewoon instructief is voorts zijn analyse van het optreden in het openbaar en de verschillende
geestelijke stadia, die de kunstenaar daarvoor moet doormaken. Hij heeft daar weer zijn eigenaardige
opvatting over: „Het recital in een niet te grote ruimte is de enige juiste waardebepaling van den
kunstenaar. De literatuur met orkestbegeleiding heeft zich evenals de concertvorm (qua genre) met
uitzondering der klassieken, overleefd. Uit de voordracht van die paar nog bestaande werken een
oordeel over een “solist" uit te spreken, is dwaasheid, evenals bij het samenspel op twee vleugels".
Men ziet: Schäfer opvattingen zijn niet altijd de algemeen gangbare. Het zou ondoenlijk zijn binnen het
bestek van een krantenartikel op alle kwesties, die hier worden aangesneden, in te gaan en vast te
stellen in hoeverre men het met Schäfer eens kan zijn. Men leze zijn betoog en oordeel zelf. En vooral:
men moet trachten na te gaan wat Schäfer bedoelt met zijn uitvoerige bespiegelingen over het
stijlgevoel. „Het stijlgevoel berust op de macht van een aangeboren herinneringsvermogen, dat ver over
geslachten reikt. Het is occult, het leeft rondom ons en slechts een enkele vermag het te ondergaan".
Schäfer weet, dat absolute lettertrouw onmogelijk is. “Piëteit is goed, doch zij belemmeren niet de
fantasie van de speler. Zich met slaafse angstvalligheid aan bepaalde regelen houden, kan nimmer
vruchtdragend zijn. Liever nog een levende, afwijkende opvatting dan een dode schoolse".
Alvorens echter uit deze opmerking een voorbarige vrijbrief voor kunstenaarsvrijheden te lezen, neme
men kennis van Schäfers beknopte aantekeningen over de grote componisten en de vele verwijten die
hij richt tot de uitgevers en bewerkers van hun uitgaven. Hoe grondig verwerpt hij Liszt en Busoni om
hun Bachtranscripties! De beste “bewerkte uitgave is „zichzelf" te geven." Indien men niet zonder
aanwijzingen en nader bepaalde dynamiek enz. een compositie tot de zijne kan maken; blijf er dan af."
leest men ergens. Maar misschien beseft Schäfer zelf, dat hij hier wel heel erg veeleisend is en daarom
zegt hij elders: „Het beste is m.i. het origineel boven de bewerking te laten drukken (met toegevoegde
nuances, vingerzetting en pedaal)." En tot de jongeren, aan wie het gehele boek is opgedragen, wordt
nog eens uitdrukkelijk gezegd: „Speel uw Beethoven uit zo min mogelijk bewerkte uitgaven, schouw hem
onversaagd in de ogen en grijp het aan: groei in uw affiniteiten met Beethoven."
Al mogen er in dit boek verouderde opmerkingen voorkomen, al staan er passages in, die wellicht wat al
te idealistisch en “onpraktisch" aandoen, toch zou men , dit boek in handen wensen van alle
kunstenaars, van iedere pianist en zelfs van iedere muziekliefhebber met enige kennis van zaken.
Prachtig, ondanks de ouderwetse formuleringen en de vaak allesbehalve onberispelijke taal, zijn de felle
bladzijden over de vertolkingskunst en de hoge geestelijke eisen, die Schäfer stelt. Hij schrijft ook over
zichzelf en men voelt hoe teleurgesteld hij vaak is geweest wanneer hem de weerklank werd onthouden,
waarop hij meende recht te hebben en dien hij nodig had om verder te kunnen werken. Vooral tegen
het slot wordt dit boek, dat van het begin af strijdvaardig en geestdriftig is, wat bitter, in het bijzonder
wanneer Schäfer komt te spreken over de muzikale kritiek, over de wedloop naar de roem en de gouden
tijd van het dilettantisme. Voor mijn gevoel is de schrijver hier niet op zijn sterkst, evenmin als in zijn
opstel over de muziek van heden, welk opstel indertijd, toen het in het maandblad Nu verscheen, al veel
opzien baarde. In deze laatste hoofdstukken staat veel, dat gebonden zal blijven aan de tijd, waarin het
werd geschreven en aan de persoon, die hier wel iets te zeer van zijn eigen teleurstelling uit redeneert.
Deze bladzijden hebben natuurlijk hun historische waarde, maar ik geloof, dat het vooral het
voorafgaande is, waarmee Schäfer het nageslacht, een grote dienst heeft bewezen.
Deze aankondiging kan niet anders zijn dan een globaal overzicht van de inhoud en een opwekking tot
eigen lectuur. Het is ondoenlijk op alle uitspraken, die het overwegen waard zijn, de aandacht te
vestigen en tegenover alle musicologische en technische détailkwesties, die beknopt of uitvoeriger
worden behandeld, een standpunt in te nemen. De vakman doet dat vanzelf — het gaat hier heel vaak
om zeer individuele kwesties — en het komt mij voor, dat de leek er beter overheen kan lezen om de
persoonlijkheid van Schäfer en zijn indringend muziekbesef ten volle op zich te laten inwerken. Men
mag mevrouw Schäfer, die in samenwerking met Jan F. van Dantzig de uitgave voorbereidde, dankbaar
zijn voor haar werk, evenals de Wereldbibliotheek te Amsterdam voor de keurige uitgave, welke met een
pastel in kleuren van Jan Toorop, enige fraaie portretten en facsimile's van het handschrift werd verlucht.
Titel
Het klavier / samengest. uit de nagelaten
aantekeningen door Ida Schäfer-Dumstorff
en voor
den druk nagezien met medew. van Jan F. van Dantzig.
Auteur
Dirk Schäfer (1873-1931)
Medewerker
Ida Schäfer-Dumstorff
Editie / jaar
1e dr. / 1942
Editie / jaar
3e dr. / 1945
Uitgever
Amsterdam : Wereldbibliotheek
Annotatie editie
Oorspr. uitg.: 1930. - 1e dr. deze uitg.: 1942
Taal, Language
Nederlands (Dutch)
Omvang
151 pagina’s, [4] p. pl
Illustratie
portr., facs
Formaat
25 cm
Inhoud
Dirk Schäfer — Het klavier door J. Kasander
Het Vaderland. 30 juli, 1942.
Dirk Schäfer — Het klavier
Waar te koop
Het boek Het klavier is alleen in het Nederlands verkrijgbaar en is ondanks dat het boek uit
1942 stamt nog heel goed verkrijgbaar. Het boek is bijvoorbeeld eenvoudig te bestellen via de
website Boekwinkeltjes.nl << klik hier >> voor directe link naar de website.
Dirk Schäfer — Pedagoog
Het klavier
Dirk Schäfer was de bedenker van een eigen pianomethode, door hem medio jaren twintig toegepast
en daarmee een van de eerste in ons land, De originele aantekeningen van Dirk Schäfer zijn door zijn
weduwe Ida Schäfer-Dumstorff in 1942 geredigeerd en gepubliceerd onder de titel Het klavier.