Archive

Reading Section 1



1. Dirk Schäfer

Bron: Muziek-Waranda, 1 februari, 1923

Door Willem Zonderland Onder de Nederlandse kunstenaars van het ogenblik bekleedt, zonder twijfel, de pianist-componist Dirk Schäfer een zeer bijzondere en eervolle plaats. Men is het er, na jarenlange miskenning, eindelijk in ons land ééns over geworden, dat hij moet gerekend worden onder de grootste pianisten van onze tijd, en dat hij tevens als componist zeer hoog dient aangeschreven te worden. Indien het spreekwoord ’Labor improbus omnia vincit’ ooit kon worden toe gepast, dan is het wel op Schäfer, want het is door zijn koppig en onverpoosd werken, dat hij zich de plaats heeft weten te veroveren, die hem toekomt en hem naar waarde heeft leren schatten. Laat mij, alvorens hierop dieper in te gaan een paar biografische bijzonderheden mededelen. Geboren te Rotterdam in 1873, van muzikaal ontwikkelde ouders, studeerde hij eerst aan de Toonkunst-Muziekschool, waarna hij, geholpen door een rijksbeurs, naar 't buitenland trok om er zich verder te bekwamen. Hij volgde de Conservatoriumlessen te Keulen, waar hij reeds als pianist en als componist de aandacht op zich wist te vestigen. In 1894 behaalde hij er de hoogste onderscheiding (Preis-Zeugniss) en trok naar Berlijn, waar hij uit 25 mededingers van alle nationaliteiten de eersten Mendelssohnprijs wist te behalen. Daarna vestigde hij zich in Den Haag en liet zich aldaar horen als pianist, ook in België (Antwerpen, Brussel) en Duitsland. Te Berlijn debuteerde hij met een eigen piano-concerto en in het Kurhaus te Scheveningen met Beethoven's G-dur Concert. Deze laatste keuze is voor een beginneling al zeer opvallend, want wie met zo'n geweldig werk durft uitpakken, moet wel sterk in zijn schoenen staan en van eigen beheersing volstrekt overtuigd zijn. Dat dit met de jongen kunstenaar wel het geval was, werd aldaar verder bewezen, toen hij in hetzelfde jaar optrad met het ontzettend hoge eisen stellend B-dur concert van Brahms. Te Rotterdam kwam hij in een concert van ‘Eruditio Musica’ als componist voor den dag met zijn in handschrift gebleven symfonie. Hij leidde daarenboven zelf zijn werk. Hoewel het wel bijval vond, heeft hij het toch niet willen uitgeven; ja, hij heeft er alleen het eerste gedeelte van bewaard en andere vernietigd. Een zelfde lot viel veel andere werken ten deel en men kan zeggen, dat in hetgeen van zijn werk bewaard bleef, de door hem goedgekeurde stukken in de minderheid zijn, wat wel zeer pleit voor zijn strenge zelfkritiek. Hoewel hij zich voelde aangetrokken tot de compositie, bleef echter het pianospel zijn grootste aandacht vergen. Hij beoefende het met een taaie wilskracht en een eerbied - afdwingende nauwgezetheid, doch men denke niet, dat hij zijn artistieken weg gemakkelijk vond. Van toen hij zich in Den Haag kwam vestigen, ondervond hij aldra dat het pad van de kunstenaar niet enkel met bloemen bestrooid is. Hij had te kampen tegen onverschilligheid en wanbegrip en worstelde tal van moeilijke jaren door. Zijn leven werd door allerlei zorgen versomberd. Jawel, men voelde in hem den man van gezag. Men voelde, dat hij in alle opzichten een meerdere was; men besefte, dat hem in ons muziekleven de ereplaats toekwam, maar men vond intussen niets beter dan hem tegen te werken. Waaraan had hij zo iets te danken? Wat was de reden, dat men hem aan zijn lot overliet, in plaats van het een helpende hand te reiken? Het antwoord vindt men in dit éne woordje, afgunst. In de muziekwereld gaat het er soms zo knus toe! Zó graag wil men “en famille" blijven! Men wist héél goed, dat Dirk Schäfer aan de spits stond, maar de erkenning bleef uit. Zij, die de lakens uitdeelden, begrepen heel diep, dat de machtsverhoudingen zich zou den wijzigen, als Dirk Schäfer in den familiekring werd opgenomen. Eén ding vergaten zij: dat de kunstenaar zo iets allerminst begeerde. Wel is hij als mens eenvoudig en bescheiden, doch als kunstenaar is hij te fier en te zelfstandig, om te dansen naar de pijpen van een of ander kliekje. Als hij wat meer politicus was geweest, als hij water in zijn wijn had willen doen, ja, dan zou hem veel leed en veel smart bespaard gebleven zijn, doch daartoe kon hij zich niet lenen. Liever gebrek lijden dan concessies te doen! De meeste van Schäfer's collega's namen dan ook een passieve houding aan. De Concertburos nodigden hem slechts bij uitzondering uit en de autoriteiten betoonden hem heel weinig belangstelling. Schäfer's bestaan was in de jaren 1894-1904 verre van rooskleurig doch dat belette hem niet zijn studies manmoedig voort te zetten. De minder gunstige omstandigheden spoorden hem juist tot uiterste krachtsinspanning aan; met de tanden op elkaar ging hij verder en verder, en als weinigen bleef hij zijn roeping getrouw. Meer dan tien jaar heeft Schäfer aldus geleefd en gewerkt, in zijn onderhoud voor ziende door het geven van enkele slecht vergoede pianolessen. De keren, dat hij kon optreden, waren, hoewel hoogtepunten in ons muziekleven zéér zeldzaam, daar hij slechts wilde spelen waar men alleen het beste kon verwachten, en steeds weigerde zijn medewerking te verlenen bij minder goede gelegen heden. Toen hij zich in 1904 te Amsterdam ging vestigen, scheen het daar eveneens verkeerd te zullen gaan. Wel brak soms de zon eens door, wel openden zich daar voor hem de heiligste muziektempels, doch, hoe langzaam ging dat alles! Het was steeds opnieuw worstelen, steeds nieuwe teleurstellingen. Toch diende hem nu en dan, vooral als componist, het geluk. Het Concert gebouw orkest voerde in dien tijd meermalen zijn Suite Pastorale en zijn Rhapsodie Javanaise uit. Carl Flesch, de eminente violist, bracht, met de componist aan den vleugel, te Berlijn twee van Schäfers vier Sonaten ten gehore. Gerard Hekking, de niet minder uitmuntende cellist, speelde in ons land en ook daarbuiten, eveneens met de componist aan het klavier, Schäfer's Cello sonate. Het Hermann-Kwartet bezorgde te Frankfort a / M ., met medewerking van de componist, ter gelegenheid van het aldaar gehouden Tonkünsterfest, een uitvoering van Schäfer's verschenen klavier kwintet. Enige tijd later speelden de Bohemers op hun wereld tournée, herhaaldelijk zijn strijkkwartet (eerst in 1929 bij A. A. Noske uitgegeven). Uit dit alles moge blijken, dat vele hoogstaande kunstenaars Schäfer vereer den in bescherming namen, doch dit bracht hem niet veel verder. De kunstenaar, die aan zijn kunst de allerhoogste eisen stelde, altijd weer het uiterste deed om zijn schitterend klavierspel zo hoog mogelijk op te voeren, scheen dan toch het kind van de rekening te worden. Even zelden als in Den Haag, gaf men hem te Amsterdam kans om zelfstandig op te treden, doch de keren dat hij zich kon laten horen, moesten dan ook, zoals hij zelf zegde, “treffers" zijn. “Met een minimum - kans een maximum - resultaat bereiken", ziedaar het devies van de kunstenaar in zijn aller moeilijkste levensperiode. In 1909 viel er eindelijk over Schäfer's bewolkt bestaan een lichtstraal. Bij hoge uitzondering trad hij als solist op in het Concertgebouw, waar hij zich van de geweldige taak kweet op één avond het vierde en vijfde Pianoconcert van Beethoven te spelen. Van dan af effende zich de hobbelige weg, maar het ging te langzaam naar zijn wensen en hij nam toen het besluit, dat hem ook voor goed op den voorgrond plaatste: in een cyclus elf historische concerten, lopende over Byrd en Bull tot Debussy en Schönberg zou hij een zo goed als volledig beeld geven van alles wat de wereld klavierliteratuur omvat, een plan, dat magistraal kon genoemd worden! De uitvoering er van werd gelukkig met klimmende belangstelling gevolgd. Nu was er geestdrift; de allergrootsten is gelijk nu ging men eindelijk inzien dat Schäfer alleen met de te stellen, en te lange leste had hij het pleit schitterend gewonnen. Met deze historische cyclus was zijn naam gemaakt. Alom in het land drong het is grootste talent van deze als weinig gelouterde kunstenaar door, en thans is Schäfer “de groote man". Overal gaan de deuren wijd vóór hem open; waar hij ook bestond uit enkele dozijnen vereerders…… Schäfer, die meer het type van een dromer dan van een zwerver heeft, en eigenlijk tegen zijn zin ons land van Noord - tot - Zuid en van Oost - tot – West doorkruist, is herhaaldelijk buiten de landsgrenzen gegaan. Hij heeft triomfen geboekt te Wenen, Berlijn, Londen en Parijs, en, hoewel hij node zijn studeerkamer verlaat, zijn hem deze kunstreizen allerminst beproevingen geworden. Om strijd wedijverden de buitenlanders het onze grote landgenoot zo prettig mogelijk maken. In Wenen wilden de toehoorders, na zes toegiften hebben gehoord, nog van geen weggaan weten! Als componist krijgt Schäfer niet minder grote roem dan als klavierspeler. De grootste solisten, als Friedberg, Loevensohn, Loyonnet en anderen spelen zijn werk doorlopend en de meest gezaghebbende buitenlandse critici prijzen zijn composities. Zijn Acht Klavierstukken (op .15) worden veel uitgevoerd. Minder helaas! - en dit is onbegrijpelijk - hoort men zijn Sonaten voor viool en klavier, die nochtans door de kenners als zijn zuiverste meester werken doorgaan. Ik vestig nog de aandacht op zijn aan Busoni opgedragen Acht Etuden, die getuigen van harmonische rijkdom en diepte. In ' t bijzonder noem en roem ik Meinacht, Vision fantastique en Fee d'Amour. Als leraar koester ik voor Schäfer de meest dankbare gevoelens. Hij is hierin met niemand te vergelijken. Hij is voor alles een ziener, iemand, die de leerling haast ongemerkt brengt waar hij hem hebben wil. Zijn recht - door - zee gaan, zijn rake, van alle vleierij gespeende opmerkingen maken hem tot een énig leraar. Hij beheerst de gehele klavierliteratuur en is in staat zijn door ' t leven gerijpte en hoog - artistieke opvatting aan de vleugel te demonstreren. Dat wijst op een in alle kwaliteiten hoog opgevoerd meesterschap. Willem Zonderland.


Dirk Schäfer Archive