Archive
Reading Section 11
Dirk Schäfer door Herman Rutters
Bron: Op de hoogte, jaargang 17, 1920 [volgno 4].
DIRK SCHAFER
Breede, massieve denkerskop, intelligent voorhoofd. Open, heldere oogen, met steeds wisselende
uitdrukking, die een actief, levendig, veelzijdig innerlijk verraden. Heel vaak kunnen zij opglanzen met
een tinteling van fijnen humor; soms zich hullen in een sluier van melancholie.
Maar zóó ziet het publiek ze nooit. Als Schäfer op het podium komt, zijn die oogen als naar binnen
gekeerd, en heel zijn uiterlijk heeft dan iets irreëels, iets van een droomer, een slaapwandelaar. Als in
hallucinairen toestand, haast onbewust schrijdt hij naar zijn plaats voor het klavier, Geeft hij zich
rekenschap van zijn omgeving? Hij lijkt als ingesponnen en er is voor hem maar één werkelijkheid: de
droomwereld, het rijk der schoone mysteries, dat hij zal gaan verklanken. Als de priester, die in heilige,
bovenwereldsche geloofsvervoering voor het altaar staat en het Misoffer opdraagt. Het is geen masker,
er is geen sprake van pose. Wie dat mocht denken, heeft geen vaag begrip van de visionaire
geestesgesteldheid, waarin schoonheidsverrukking den zoo uiterst ontvankelijken kunstenaar kan
brengen. En kan ook niet het uiterlijk begrijpen, waarvan die innerlijke toestand het natuurlijk gevolg is.
Maar ik ben overtuigd, dat bij Dirk Schäfer niemand een dergelijke gedachte koestert. Eenvoudig omdat
zijn spel elke gedachte aan pose ver wegwerpt. Zulke herscheppingen kunnen niet liegen. Want zij
komen op uit een diep gevoelsleven, dat gelouterd is door veel smart, verinnerlijkt door ervaring,
veroverd in denkensstrijd. Wat Schäfer ons schenkt, heeft hij veelszins met zijn hartebloed moeten
betalen. Een duur losgeld, dat voor de massa echter zoo weinig waarde heeft!
Het is de tragiek van den uitvoerenden kunstenaar, dat hij tegenover het publiek des te vreemder staat
naarmate zijn kunst meer verinnerlijkt is. De virtuozen zijn de lievelingen van de massa; zij winnen het
met uiterlijkheden, dus met iets dat geheel buiten het hart omgaat. Terwijl de hoogstrevende
kunstenaar het allerbeste wat hij geeft, vaak met miskenning of onverschilligheid beloond ziet. Men
wijze nu niet op hen, die mèt hun virtuositeit ook veel innerlijks geven en bij het publiek hoog in aanzien
staan. De vraag is hier toch, welk deel van hun succes de innerlijke prestatie, welk deel de uiterlijke
vaardigheid geldt.
Dirk Schäfer is een van de betrekkelijk weinigen, die zelfs zonder de traditioneele „attracties" een groot
gehoor weten te trekken en te boeien. En onze pianist heeft thans het algemeen vertrouwen: ja, het
eenigszins snorkend reclame-epitheton „een der grootste pianisten van onzen tijd", waarmee de
concert-agentuur hem heeft vereerd, neemt ons publiek zonder een zweem van ironie op. Wat iets heel
bizonders is van een Nederlandsch publiek tegenover een .... Nederiandschen kunstenaar. Men vergete
niet, dat Schäfer thans zes en veertig jaren telt en dat zijn onbetwistbare roem, zijn algemeene
erkenning eerst van eenige jaren her dateert. Hij begon zijn loopbaan op 21-jarigen leeftijd, als winnaar
van den eersten Mendelssohnprijs onder vijf en twintig mededingers; twintig jaar lang heeft hij dus
moeten strijden en worstelen, om het zuiver inzicht in zijn beteekenis te veroveren. Ten deele heeft hij
dat aan zichzelf te wijten, omdat hij stellig weigerde, den gemakkelijken weg naar het persoonlijk succes
te betreden. Twee factoren maakten hem den strijd zeer moeilijk: zijn hoog en zuiver kunst-idealisme en
zijn diep-bewust
Nederlanderschap. Zijn idealisme wees alle middelen van de hand, die hem, met verloochening van
innerlijk inzicht, een traditioneele virtuozen-reputatie konden bezorgen; zijn ingeworteld
nationaliteitsgevoel verzette zich er tegen, zich in den vreemde voor zijn landgenooten een brevet van
artisticiteit te verwerven. Men mag dit volstrekt niet onderschatten : Schäfer heeft zich door het
conseguent vasthouden aan zijn hoog beginsel vrijwillig een leven van ontbering opgelegd. Evenwel om
een des te zuiverder zege te bevechten.
Inmiddels is het wel eigenaardig, dat onze pianist het publiek moest winnen door een uiterlijk
imponeerende daad. De algemeene erkenning van zijn genie is toch vrij plotseling gekomen, hoewel
Schäfer's talent zich zeer geleidelijk heeft ontwikkeld. Maar zijn erkenning dateert van zijn
onvergetelijken historischen cyclus in het seizoen 1911/12, toen hij in een reeks van tien piano-avonden
een overzicht gaf van de heele klavierliteratuur, van de 16de-eeuwschen William Byrd tot en met den
20ste-eeuwschen Maurice Ravel; een cyclus, waarin niet minder dan 57 componisten vertegenwoordigd
waren. Deze monumentale daad verwekte — en zeker terecht! — groot opzien; men merkte nu iets van
een exact bewijs van Schäfer's artistieke grootheid en virtuoos kunnen; men bewonderde zijn
veelzijdigheid, zijn alles-beheerschende techniek, zijn universeele persoonlijkheid, zijn fabelachtig
geheugen. Men stond hier — afgezien van de innerlijke beteekenis — voor een guantitatief en technisch
geweldige prestatie, en ik geloof, dat vooral die kanten van den cyclus Schäfer's publieke reputatie voor
immer hebben bevestigd: aan zijn bizondere beteekenis viel nu niet meer te tornen, ondanks zijn gemis
aan wereldroem, trots zijn Nederlanderschap. Vraagt men Schäfer, welke avonden van dien cyclus hem
het meeste succes hebben bezorgd. dan geloof ik niet, dat hij die avonden zal noemen, waarop hij het
beste en allerinnigste van zichzelf heeft geschonken. Evenwel — dit had hij ermee gewonnen: het
algemeen vertrouwen, het geloof in zijn superioriteit. Iets, dat elke kunstenaar noodig heeft, om zijn
hooge zending te kunnen volbrengen.
Schäfer's kunst is een kunst van herscheppen en doorleven. En daarom in haar intensieve waarde door
betrekkelijk weinigen te waardeeren, omdat de massa nog altijd naar uiterlijkheden vraagt en der kunst
een amusementstaak oplegt. Schäfer stelt hoogere eischen, doch daarmee stelt hij die ook tevens aan
den hoorder: wie alleen verstrooiing van hem verwacht, gaat leeg en onbevredigd uit; hij daalt niet naar
den hoorder af, doch wil hem optrekken naar de oneindige hoogten, vanwaar uit hij zijn herscheppingen
laat klinken. Hij vraagt van zijn hoorder innig, ernstig meeleven, algeheele overgave, sterke concentratie.
Alleen hij, die zijn innerlijk huis zóó wil bereiden, dat het waardig is, de allerhoogste Schoonheid te
ontvangen, voelt zich dan rijk gezegend en neemt iets mee, dat in de herinnering nog meer geeft dan
tijdens het oogenblik der ontvangenis. Zoo is voor Schäfer het kunstenaarschap een heilig priesterdom
en voor den ernstigen hoorder elk zijner concerten een wijdend gebeuren.
Ik noemde zooeven Schäfer's universaliteit. En inderdaad: er is geen stijl waarin hij niet is doordrongen.
En aangezien het herscheppen voor hem een doorleven is, rust hij niet, voor en aleer hij elk werk naar
den eigen aard kan verklanken in een zoo zuiver mogelijk beeld; dat wil dus zeggen, dat hij ook elk
hoekje van het terrein der klaviertechniek heeft moeten doorspeuren en veroveren. Er is dan ook
feitelijk geen kant van het klavierspel, dat voor hem een geheim heeft. ]a, hij heeft dikwijls voor de
noodzakelijkheid gestaan, nieuwe technische vondsten te doen, vooral omdat de ultramoderne muziek
aan de reproductie weer geheel nieuwe eischen ging stellen. Wij ervaren het aan virtuozen van een nu
verouderde school: de virtuozen der Lisztperiode, die niet alleen voor het moderne, maar ook voor
menig klassiek werk als voor een probleem 'staan, dat zij met hun techniek niet meer vermogen op te
lossen. Maar bij Schäfer zien wij een nog steeds zich ontwikkelend technisch proces; omdat hij
voortdurend naar innerlijkheden zoekt, plaatst elke voorbereiding hem weer voor nieuwe problemen,
voor nieuwe perspectieven. Zijn kunst is een gestadige innerlijke verwijding. En zoo heeft hij zich, bijna
ongemerkt, een heele nieuwe techniek verworven. Ik releveer hier alleen maar zijn subliemen aanslag,
dat wonder samengaan van vingerdruk en pedaliseering: dat is in Schäfer's spel iets eigen, dat men niet
bij anderen vindt. En zoo aarzelt men, zijn prestaties als spel te gualificeeren. Daar is in zijn reproductie
zoo iets volstrekt immaterieels, zoo iets bovenstoffelijks en metaphysisch, zoo iets visionairs,
droomerigs, ijl en broos, dat het boven alle begrip van piano en pianospel verre uitgaat; in zijn
herschepping wordt 't „Unzulangliche" daadwerkelijk „Ereignis". In alles geeft Schäfer iets groots. Maar
zijn persoonlijkheid gaat vooral naar het mysterieuze rijk van dichterdroomen uit. En daarom is hij voor
mij boven alles de Chopin-vertolker bij uitnemendheid. Ik weet nauwelijks een interpretatie, welke mij
het eeuwig Wonder van Muziek tot een zoo heilig beleven maakt. En dat is de grootste overwinning,
welke een pianist kan behalen, want onder alle piano-componisten biedt Chopin wel de diepzinnigste
problemen aan den vertolker.
Dirk Schäfer Archive